In de grondwet van 1848 staat dat vrouwen niet mogen meedoen aan verkiezingen. Al snel komen vrouwen in actie om dezelfde rechten te krijgen als mannen. Zij worden feministen genoemd. Een van de eersten die in Rotterdam opkomt voor vrouwenrechten is Maria Rutgers-Hoitsema (1847-1934).
Onderwijzeres en schoolhoofd
Mietje Hoitsema komt uit Friesland en verhuist in 1873 naar Rotterdam. Ze werkt er als onderwijzeres en hoofd van een meisjesschool. In 1885 trouwt ze met de arts en weduwnaar Jan Rutgers. Zij stopt met werken, wijdt zich aan de opvoeding van zijn drie kinderen en raakt steeds meer sociaal betrokken.
In 1894 is Rutgers-Hoitsema mede-oprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Al na een paar maanden stopt ze met het bestuurswerk. Ze moet steeds voor vergaderingen naar Amsterdam, waar naar mening te veel zinloos wordt gekletst.
Bewustwording van positie
Daarom begint ze zelf in Rotterdam een afdeling van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht, waar ze voorzitter van wordt. Rotterdamse vrouwen lijken hier echter weinig interesse in te hebben. Wel gaat hun algemene maatschappelijke positie hun aan het hart. Daarom richt een aantal leidende vrouwen, onder wie Rutgers-Hoitsema, in 1895 twee andere verenigingen op.
Voor burgerij en arbeiders
Dat zijn de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw (VBBV) voor vrouwen uit de burgerij, en de Rotterdamsche Buurtvereeniging voor de ontwikkeling van vrouwen, kinderen en gezinnen uit de arbeidersklasse. Later is Rutgers-Hoitsema ook betrokken bij allerlei andere initiatieven, zoals Onderlinge Vrouwenbescherming. Deze vereniging biedt hulp aan ongehuwde moeders. Daarnaast speelt ze een rol in internationale organisaties.
Succes: kiesrecht voor vrouwen
De strijd voor vrouwenkiesrecht leidt uiteindelijk tot succes. In 1917 wordt het passief kiesrecht ingevoerd voor vrouwen: ze kunnen nu gekozen worden als volksvertegenwoordiger. En in 1919 wordt het actief kiesrecht ingevoerd, waardoor vrouwen zelf mogen stemmen.